! ’SWW ''' | l| lil l I I |J l||| HHH" ll|lf»|l|l>ll
*
> ‘ » »
•4 ^
DE JOODSCHE KRONIEK
27 TAMNIOEZ 6672-*-12 JUM 1012.
Wonderen.
(Vervolg,)
„Of er iets in ligt, dat. met het verstand strijdig, is? Neen, datmiet... ten minste... daar moet ik eens even over denken.”
,JBest, uitstekend! Maar als ik een bescheiden opmerking/ mag maken” — en hij liet zich weer achteruit zakken in zijn breeden, gemakkelijken stoel en stak zijn handen in z’n ‘zak — „dan zou ik zoo zeggen, dat het veel verstandiger ,was geweest eerst even na te. denken, en dan pas zoo’ü bout oordeel Over Züo’n belangrijk onderwerp uit te spreken. Waar u nu -mee eindigt, daar had u,mee moeten beginnen. TT bent niet de eenige. Dcmenschen doen zoo dikwijls Zbo. Eerst zeggen ze maar raak weg, wat ze maar zoo even denken — dikwijls ook dat niet en als ze dan op hun vingers getikt worden, dan zullen
. 66118
Ze er eerst eens even over gaan nadenken. Maar ik wil U niet
storen. TF bent nu bezig te denken.” . . *
Ze zat even recht voor zich uit te staren en, haast onbewegelijk, de- gehoorde gedachten te verwerken, ’f* Was stil in de kamer.
„Ja,'wat u zegt, begrijp‘ik wel. Maar er is toch nog iets, wat niet.... niet.... niet goed is — ik bedoel” voegde ze er.haastig bij toen ze een kleine ironïe-glimlach over het gelaat van haar interloeuteur zag glijden, „ik bedoel iets, dkt mij nog niet duidelijk is. U zegt, dat een ingenieur een paar raderen van zijn machine kan laten stilstaan. Ja, dat bfegrijp ik. Maar dan staaf de heele machine stil! En als God, Dien u den grooten Ingenieur noemde, dan een wonder deed, dan zou de heele wereld in de war raken’’. - „Jawel, dat is zoo, of beter, dat zou zoo zijn, als. niet iets bij kwam. Ik heb daar straks^ erbij gevoegd, dat een knappe ingenieur door een vernuftige combinatie z’n machine kan laten doorloopen. Dat is eenvoudig een quaestie van knapheid. En dan herinnert u u zeker wel — of niet? weer ’n gebrek! --- .de woorden uit de Touro (Gen. 18 :14), die tót Abraham gezegd zijn: „Zou er voor God iets te wonderbaar zijn?” en later (Num. 11:23) tot Mozes: „Zou Gods hand te kort schieten?” Daar hebt u precies, ’t zelfde. Voor den almaehtigen Meester is zoo’n combinatie toch niet te moeilijk? vindt u niet” en zijn stem klonk een beetje sarcastisch.
„Neen, neen, natuurlijk niet, d^t zeg ik ook niet. Maar ....
„Excuus, dat' ik tl even in de rede val. We zittén eigenlijk te veel vast aan het Hollandsche woord „wonder”. "En dat is heel wat anders, dan het begrip „wonder” eigenlijk is, Het Hebreeuwsch heeft daar een heel ander en veel beter woord voor. Ü weet welk?”
„Neen, Maar waarom weet ik dat dan niet?”
„J/{7 vraagt u. ...*?”
^Neeu, dat bedoel ik niet. Ik meen: ik heb al! zoo dikwijls jPMbord, dat het Hebreeuwsch (je dingen heel anders uitdrükt, dan wij en dat Jieb ik nooit‘kunnen begrijpen, omdat ik liet Hebreeuwsch niet kende. Waarom leeren, wij dan ook niet het Hebreeuwsch veel beter verstaan ? Vindt u niet ook, dat .. .
„Dat Jat bi gebrek iïi uw opvoeding is? Zeker. Dat is ook één \fui de oorzaken, dat dé menschen hun Jodendom zoo slecht kennen. IJ ziet het nu weer aan dat „wonder”, ’t Hebreeuwsch
heeft daar ’n ander woord voor: fcèfi. En dat is van de stam
T mi
die -„si l zonderen” beteekent. Nu bent u er al. Dus
is dat
gene wat „afgezonderd” is, wat „buiteugewoon” is, buiten den >;e\voiu*n gang van zaken staat. Als de Schepper in de wereld Zijn gelegd
w et teii gelegd heeft, en Hy doet die wereld steeds volgens die vaste wetten voortgaan, en op een gegeven oogenblik laat Hy, de Meester, de met Z n vrye, persoonlijke wil boven die Wereld staande en haar met Z’n vrye, persoonlijke wil beheerschende, iéts daarin plaats vinden,.dat niet in den gewonen gang van de dihgen, vair de natuur 'en —en dat moet er by — van de geschiedenis ligt, dan is dat een fpfi, iets buitengewoons, iets briiten de gewone orde der dingen gafcnde. En dat noemen wy dan een „wonder”. Maar dan ziet U alweer het verschil tusschen het Hebreeuwsoh en andere talen. Die zijn veel subjectiever. We noemen het een „wonder”, omdatwe onst^over verwonderen. Het lykt ons vreemd, en daarnaar noemen we het. Het Hebreeuwsch neemt, objectief, de zaak op zichzelf, zooalB ze is en geeft haar den naam, dien ze, onafhankelijk van den indruk op ons, hebben moet, Duidelyk?”
„Ja, dat is duidelyk 1 Maar ik begrijp ’t niet — nee, ik begrjjp tóch niet, hoe daar nu opeens die ezelin kan praten en de zee in tweeën splijt , , . ja . . ja, ik weet wel, wat u zeggen wilt” — want liy ging weer reohtop zitten — „u zult zeggen, of ik ’t begrjjp of niet, doet aan de zaak niets af. Maar we dienen toch de dingen te begrypen, die ons geleerd worden?”
Hy zakte weer achteruit en zei kalm-droogjes:
„Dat hebt u daar mooi gezegd!”
„Waarom?” vroeg ze, want zé begreep wei weer, dat er iets niet in deh haak was.
„Wat verstaat u onder „dingen, die ons geleerd worden” en wat verstaat u onder „begrijpen”?”
„Nou, mét „dingen, die ons geleerd worden” bedoel.ik, hierin dit geval, de feiten van onze Joodsche geschiedenis; en met „hegrype^l’ bedoel ik.,.. bedoel ik.... e.... e' begrip..,, inzicht... 7)nee.... ”
„Ik zal u wel zeggen, wat u bedoelt; u bedoelt: die dingen moet ik met mijn logisch verstand kunnen vatten; ik moet hun wording en hun wezen kunnen ontleden en de onderlinge verhouding van hun bestaan kunnen aan wij zen en onder woorden kunnen brengen, in alle geval onder de macht van mijn voorstelling
krij
een'
la, zoo ongeveer,
„En dat, gaat nu juist niet op. Eh dat heb ik u daarstraks a bewezen. ‘ IJ moet, of u wilt of niet, het fotografeeren als feitelijke mogelijkheid aanvaarden. Maar begrijpt u, ik bedoel be grypen, vatten/verstaan, kunnen-uitleggen^oe de werking vai .het lich op de gevoelige plaat is? En- net zoo met massa’s ander» dingen. Toch wordt u dat fotografeeren —: theoretisch, en als t een camera hebt ook praktisch — geleerd. Dat doet er dus alle maal niéts toe.' De feitelijke waarheid is onafhankelijk daarvan.’
„Ja, maar ik kan niet iets aanvaarden, wat met mijn verstan» strydt”. ~ '
„Ho, hö! Met uw yerstand strijdt! Herinnert u nu eens even wat we daar net besproken hebben. Ik vroeg u daarstraks, toe; ik u uitlegde de twee opvattingen,* die we omtrent het „wonder” begrip kunnen hebben, of daar niets in is, dat met de logica strijdl Toen hebt u nagedacht en gezegd, dat! ’t in orde was. Maar '
* moet onderscheid maken tusschen twee- dingen: die zaken, waa uw verstand niet bij kan , en die zaken, die met uw verstan strijdig zijn. Dat verschil is riet nieuw. Dat vindt u by de oud Joodsche wijsgeeren al. De dingen, waar uw begripsvermoge niet bij kan moogt u niet op grond daarvan, dat u er niet b kunt, verwerpen ; de andere moet u verwerpen op grond daal van, dat ze met uw verstand in strijd zijn. We hebben onze logic niet gekregen, om ongebruikt te laten. We moetent haar als maa staf der dingen gebruiken. Maar we mogen onze rede nu ook wee niet tot alleenheerscheres maken en zeggen: wat zij met vat, is e niet. ’t Zou de ‘grootste dwaasheid én we zouden zyn by eiken sta] dien we doen, in botsing komen met alles wat ons omringt en met oi eigen lichamelijk en geestelijk leven. Als we heel eerlijk zij] moeten we eigenlijk alles, wat we niet kunnen vatten, „wonderer noemen, omdat we, als we er even by stil staan, on over di alles verwonderen, ’t Is heusch niet alleen de oneindigheid ve den Schepper, die u niet vatten kunt. Evenmin als u de Altnac] niet vatten' kunt* Maar u moet het groeien van een korenai uit- een graankorrel evengoed een „wondér” noemen. Want da staat uw verstand ook voor stil. Iloe ’t nu eigenlyk komt, d die korrel de‘ aardsappen en het voedsel tot. zich trekt en . 'zich verwerkt — dat vatten we ook niet. En hoe de vormii der organismen is — ja, ze hebben ’t precies nagegaan en kunn» nauwkeurig de geheele verwording indeelen, maar hoe ’t i eigenlyk gaat, begrijpt u, hoe nu eigenlijk -"Be verandering en » verplaatsing van elk materie-deeltje plaats heeft, dat begrypi we met. Elke verwording verstaan we met. Weet tt, wat » aantrekkingskracht van de aarde eigenlyk is? Ik bedoel natur lijk niet, dat als u de trappen afvalt, dat u dan’.die aantrekking kracht wel merkt. Maar of u 't wèzen ervan eigenljjk verstaf Dat zyn nu allemaal dingen, die we eigenlyk „wonderen” moest noemen. Maar dat allemaal is niet ’t Hebrè.euwsohe N7fi. 2 alleen heeft ’t N?l) met het wonder gemeen, dat we ze allet niet begrypen. Zou er iets in zijn, dat met het versta: strjjdig is, dan zou u het moeten verwerpen. Het ee , uiterste is de Darysche rede-aanbidding van 1798; het ande uiterste het oude „oredo quia absurdum” „ik geloot; omdat 1 .met- het gezonde, verstand strjjdig is”. Daar tusschen in staat eenig juiste beschouwing: het van God gekregen verstand is-i alleen maatstaf, om te verwerpen, wat daarmee strydt, maar in< buigen voor datgene, wat buiten de grenzen staat, waarmee 1 door God omsloten is.“ Zoo is ’t volkomen duidelijk, dat de groi
4 Meester, zooals ik straks al zei, een KWverrioht, in Zyn almacht i doet buiten den gewonen natuurlijkeJwrang van zaken. Begrepei
(Wordt vervolgd.^
Spiritisme*
^ (Vervolg,)
Nu We hei ua-tetralinpproo@a oh vaaistaand kunnen .aam men en hei aonzitien der eeonoeiaM weien, galijke taande n oen astrale heten (uitefcralingzkoien), kan £k voortgaan mei v dor® verklaringen.