556 dHebreeuwse Kerke in de Woestyne van Sinai. XV. Kap. moogen heenen wijzen 5 zonder ons lang met die te willen ophouden, welke niet alleen de Moogelijkheyd der Onderhoudinge, maar ook deRegtveerdig- Jieyduytde Wet, in deSpreukevandeZaligmaakerMatth. 19:17. meenen af­gezien te hebben 3 wanneer hy op des Rijken Jongelings Vraage 3 Wat zal ik {loeds doen , op dat ik het Eeuwige Leeven hebhe ? Zeyd, Onderhoud de Gebooden: Ngadien het ten aanzien van de Perzoon , die door zijn eygen Werken zogt Be­houden te worden, zeer wel pafte, tot den Eyfch van het V erbond der Werken gezonden te worden. Rom. 10:5.Lev. 18.-5.Ezech.20: n.Gal.3:12.

VYFTIENDE HOOFDSTUK.

K ort Inhoud Deezes Hoofdstuks.

Israe l voorde GoddélijkeD onder-Stemmen opSiNAiV erfchrikt^^Agterwaards

geweekenj Bidden d'Oudften des Volx, Dat Mofes voortaan als Middelaar in haare Blaat - ze , Met Godt wilde fpreeken. Mofes op den Berg tot Godt genaaderd Ontfangd , verfchey- de Wetten, Regten, en Inzettingen, die tot het Burger-Beftuur van Israels Republijk be- hooren: Waar toeyets Voor-af gaat^ Dat eygentlijk^ De Pligt van Godsdienft raakt. Gouden* Zilvere Goden , aan Tjfr^e/Verbooden te raaaken; en waaromt Gebod van Een Aarden Al- tszxgegeeven word , eer Godt noch van Zaaken des Brand-Offers en Slagt-Ofïèrs met Ifrdèl Ge- fprooken had? Als meede , Waarom doorgaans van Gods Altaar, als vanÈen -Eenigen Altaar ge- fprooken word Altaar van Aarde te maaken, van hoedaanigen Verpligting onder Ifraèlgeagt$

' en wat het zy , Gedagtenis van Gods Naam te Stigten. Hoe lang 7 1 Gebod van den Aarden Altaar, of een Altaar uyt Groene Zooden gemaakt , onder Ifrdèl Stand-gehouden heeft: En dat (leezje Wet WaarJchijnelijkjeegens de Hoogten, en Pragtige Altaaren der Heydenen, (die weeft uyt Vafte Steenen waaren ,) lag aangekant . Dwaal-Zieke Meeninge der Heydenen, welke haa­re Altaaren in de Hoogte ophaalden, om den Heemel en de Gunft der Goden naader te zijn. Al­taar van Aarde, Hoe aan Ifrdèl belaft tot Een Aanduydinge van de Zuyverheyd der Godsdienft: Met een Aanmerking op de Maagden-Aarden of Groene Zooden, die de Wet-geever tot zijn Altaar begeerd 3 en hoe zulx zeerfraay Op Kriftus toepaf'elijk^zy . Altaar van Steen te Bouwen , Hoedaanig aan Ifrdèl in Plaatze van eenen Aarden Altaar Vry-gegeeven: En waarom Godt ge­wild heeft, Dat dezelve Steenen Ongehouwen zjouden zijn? Met een Bedenking hoe de Ver­heffing van het Houw-Yzer, zulk-een Steenen Altaar Ontheyligen kon Altaar van Ongehou­wen Steen, Hoe lang by de Joden onderhouden; Met een Teegenbedenking van Cunseus daar op, die by Spencerus Gewraakt word. De Reeden waarom Godt geen Gehouwe Steen aan zijnen Altaar Gedoogen 1 vilde Onderzogt; en de Meeninge van Maimonides verworpen: Alsmee- det Gevoelen welkjien Altaar van Ongehouwe Steenen field, ror Vermijding van een Afgo- difch Opfchrift. Dat de Gehouwe Steenen, geenzinds uyt Oorzaak van dOnreynigheyd des Houw-Yzers Verbooden zijn*, noch den Altaar heeft kennen Ontheyligen : Waar toe de Meenin­ge der Joden Verworpen, en De Reeden des Wetgee-vers naader onderzogt , en in de Zuyver­heyd der Natuurlijke Steen, even als in de Maagden -Asxfe gevonden word : Metyets vanf Ge­voelen der Heydenen, die haare Afgodize Waar-Teekenen , van Ouds meefl Ongefatzoeneerd lieten. A anmerking waar in de Heyligheyd van *t Ongezuurd Brood geleegen was 3 En hoe de Net-Gehouwen Steenen den Tempel minder dart den Altaar konden Ontheyligen: Als meede van wat Aanduyding d'Ongehouwe Steenen aan den Altaar te Agten zijn, en hoe, zulx zeer Schoon Op Kriftus toepajfelijkjs. Altaar van Steen of Aarde, Waarom aan Ifrdèl verbooden met Trappen te Beklimmen 3 Daar doch dezelve onder Ifrdèl, Nooyt zonder Trappen fchijnd ge - weeft te zijn ? Alwaar de Meeninge van zommige Joden, Noopens de Flaauw-Opgaande Stey- ger die zy feilen , naader onderzogt , en De Uytvlugten van Fortunatus Sóxzczhwsver worpen worden ', Met eenWaarfchijnelijk Bewijs 3 Dat alleen de Zeer Hooge en G roote Trappen naa de Wijze der Afgodize Hoogten, aan Ifraèls Altaar Verbooden worden. Hoogten der Hey­denen , Voor Altsaxen genoomen; En zulx by Spencerus, ookvan de Egiptifche V'jïzmiden gedagt: Mety ets van de Hooge Trappen, metzWi^dAfgodifche Altaaren bezogt wier den : En hoe Welvoegzaam alzulke Trappen aan Gods Altaar Verbooden zijn: Als meede dat zig d'Ifrdè- liten doorgaans Van 't Verheffèn des Altaars Naauwkeuriggewagt hebben 3 terwijl dHeydenen, op het Bouwen van Hoogten zeerVerftingerd waaren; Enin de H. Schrift doorgaans , als een Kennelijk Baaken van Afgoderye bekendftaan. Schaamte der Offer-Priefters, hoe door de Hoo­ge Trappen , aan de Afgodize Altaaren, ligtelijk^konde Ontdekt worden ; en dat zulx zeer ge-